Op de ouderavond voor alle 2 VWO klassen van een grote scholengemeenschap in mijn woonplaats, vertelde de coördinator dat er in heel 2VWO van deze school 107 leerlingen zijn, waarvan 70 meisjes en 37 jongens. Volgens haar was dat niet zo problematisch, immers, een aantal decennia geleden, toen zij op school zat, `was dit omgekeerd en maakte ook toen niemand zich druk daarover.’ Gelach en herkenning van de ouders in de zaal. Maar is het echt zo onproblematisch, vroeg ik me af. Wat is er aan de hand?
Het is de laatste tijd in de mode om allerlei verschillen tussen jongens en meisjes te verklaren aan de hand van wetenschappelijke inzichten uit hersenonderzoek. Wij zijn ons brein, zeg maar. Het brein van jongens ontwikkelt zich anders en trager dan dat van meisjes, zodat meisjes in de puberteit een voorsprong hebben op jongens. Het is dus logisch en een teken van geslaagde emancipatie dat meisjes nu een voorsprong hebben op jongens. Bovendien, zo wordt aangevuld vanuit pedagogische hoek, is het onderwijs de laatste decennia `gefeminiseerd’: er staan steeds meer vrouwen voor de klas die meisjesgedrag goedkeuren en drukker jongensgedrag afkeuren. De inhoud van het onderwijs is bovendien (daardoor?) ook vrouwelijker geworden, met meer nadruk op samenwerking en zelfstandig werken, zaken waar meisjes beter in zijn dan jongens. Jongens missen daarbij ook nog eens een mannelijk rolmodel, nu ze vanaf de kinderopvang tot en met het voortgezet onderwijs in een vrouwenwereld moeten leven. De laatste tijd groeit de roep om meer mannen in het onderwijs, maar onduidelijk is waar die mannen dan vandaan moeten komen. Op de pedagogische academies vormen de mannelijke studenten een zeer kleine minderheid, waarvan ook nog eens de helft voortijdig afhaakt.
De vraag is: zijn deze verklaringen afdoende, en zo ja, moeten we ze dan maar accepteren? Immers, een groot deel van de jongens die voorheen wèl het VWO haalden, haalt dat nu niet meer. Als beoogde kennissamenleving kunnen wij ons dat niet permitteren. Een generatie jongens komt nu niet uit de verf en dat is niet alleen op persoonlijk, maar ook op maatschappelijk en economisch niveau, doodzonde. Er moet daarom nog eens goed gekeken worden naar de factoren die in deze ontwikkeling een rol spelen.
Ten eerste wil ik de biologische verklaring van een paar kritische kanttekeningen voorzien. Een aantal decennia geleden was het erg in de mode om te kijken naar sociale bepaling als oorzaak voor de verschillen tussen jongens en meisjes. Jongens werden opgevoed om sterk en de baas te zijn, meisjes werden opgevoed om te zorgen. Alle verschillen tussen jongens en meisjes hadden volgens die opvatting hun oorzaak in de opvoeding. Dat moest anders: jongens moesten nu met poppen spelen en meisjes moesten in bomen klimmen. Dit bleek maar tot op zekere hoogte te werken, de verschillen tussen jongens en meisjes bleken hardnekkiger dan gedacht. Nu is de opvatting helemaal naar de andere kant omgeslagen: alle verschillen worden nu toegeschreven aan de biologie, aan het brein. Maar ook nu schieten we hierin door: immers, de verschillen binnen de seksen zijn groter dan de verschillen tussen de seksen. Oftewel: binnen de groep jongens zijn de verschillen groter dan de gemiddelde verschillen tussen jongens en meisjes. En dus ook: binnen de groep meisjes zijn er grotere verschillen dan die tussen jongens en meisjes. Die verschillen worden nu veronachtzaamd: heel zachtaardige communicatieve jongens, of meisjes met een sterk ruimtelijk inzicht en een wiskundeknobbel, krijgen minder ruimte. Onlangs werd op grond van de biologische verschillen en het minder presteren van jongens, een pleidooi gehouden voor gescheiden onderwijs, maar dat houdt geen rekening met deze verschillen.
Het nadeel van biologische verklaringen is dat ze sociale processen maskeren of goedpraten. Sociale verschillen worden nu gelegitimeerd door biologische verschillen: het zit nu eenmaal in onze genen. De vele sociale factoren die een rol spelen in mannen- en vrouwengedrag, worden daardoor over het hoofd gezien, bevestigd, goedgepraat of zelfs versterkt. Want wat me wel opgevallen is, is dat de sociale definities van mannen en vrouwen in de afgelopen 30 jaar sterker verschillend en veel dwingender zijn geworden. Zelf kom ik uit de Pippi Langkous generatie: wij groeiden in de jaren 70 op met Pippi als rolmodel, sterk en zelfstandig. Emancipatie was nog geen scheldwoord, maar een legitiem doel. Wij droegen als meisjes tuinbroeken en speelden met zowel poppen als auto’s en vooral, wij klommen in bomen en stookten fikkie op een braakliggend landje. Dat zie ik bij de huidige kinderen anders: meisjes worden vanaf een jaar of drie helemaal bestookt met roze prinsessenattributen. Jongens moeten stoer zijn en piraat. Zelfs een babyzaak heeft al rompertjes in blauw met “stoer” erop en in roze met “lief” erop. Al vanaf de wieg wordt het verschil dus al benadrukt. De wat stoerdere meisjes komen, ook op de basisschool, nog wel enigszins aan hun trekken, maar de wat lievere jongens worden al vanaf groep 1 door hun leeftijdgenootjes flink aangepakt (als de ouders al niet bang waren dat ze misschien niet flink genoeg waren) en het scheldwoord HOMO laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Als je niet flink genoeg bent, ben je een mietje, een watje, een homo. Ja, anno 2011.
De sociale druk op jongens en meisjesgedrag is dus veel sterker geworden. De biologische verschillen zijn hetzelfde gebleven. Jongens waren (gemiddeld dus, hè?) altijd al later in hun ontwikkeling dan meisjes, dat is echt niet van de laatste decennia. Toch konden ze altijd heel goed meekomen op het VWO. Waarom nu dan niet meer? Inderdaad, de feminisering van het onderwijs. Maar in het voortgezet onderwijs zijn wel degelijk mannelijke leerkrachten, terwijl in het vmbo, waar de jongens oververtegenwoordigd zijn, vooral mannelijke docenten werken. Waarom vallen er dan bij de overgang van de brugklas naar het VWO of de HAVO zoveel jongens naar beneden? Omdat ze minder goed zijn in samenwerking? Samenwerking, zelfstandig werken en een talige omgeving horen bij de ontwikkelingen in deze samenleving. Wij zijn een postmoderne dienstensamenleving geworden, gericht op overleg, kennis en dienstverlening. Ook samenwerking, overleg en communicatie zijn daarin belangrijk, dus ook in het onderwijs, dat jongeren voorbereidt op hun toekomst. Voor het onderwijs ligt er een taak om te zien of er iets aan de `taligheid’ gedaan kan worden. Maar als je kijkt naar beroemde taalkundigen, dan zijn dat… juist, mannen.
Door de snelle technologische ontwikkelingen is de samenleving meer gericht op inzicht en verwerking, en minder op vaststaande kennis. Toch is het vreemd dat jongens het dan niet juist heel goed doen. Immers, die zijn toch heel goed met techniek en computers? Jongensspeelgoed ligt veel meer in de voorbereidende sfeer dan al dat roze meisjespoppen en schattige diertjes gedoe, zou je zeggen. Om nog maar te zwijgen van alle kindermake-up, glitters en nagellak.
De leefwereld van jongens
Biologie, onderwijs, socialisatie en opvoeding spelen dus een rol. Maar ook de huidige leefwereld van jongeren, van jongens, biedt een paar aanknopingspunten. Ten eerste is het alcohol- en middelengebruik onder jongeren de afgelopen decennia enorm toegenomen, vooral onder, inderdaad, jongens. Deze trend is gesignaleerd en wordt nu vanuit de overheid met campagnes aangepakt. Dat heeft wel resultaat: het alcoholgebruik onder jongeren tot 16 jaar neemt in de laatste paar jaar weer iets af. Toch heeft nog steeds 35% van de jongens in groep 8 van de basisschool ervaring met alcohol, tegen 22% van de meisjes (cijfers uit 2009, die jongens zijn dus nu 14). En hoewel volgens deze cijfers evenveel jongens als meisjes tussen de 12 en 16 jaar alcohol drinken (38% tegen 37%), is er wel verschil in dat alcoholgebruik: 12% van de jongens drinkt op een weekenddag meer dan 10 glazen, tegen 7% van de meisjes. Van de 16 jarige jongens geeft 58% aan wel eens dronken te zijn geweest, tegen 39% van de meisjes. Bij dergelijke aantallen is het wellicht nuttig eens te kijken naar een mogelijk verband met schoolprestaties van jongens.
Maar ik ben nog niet klaar. Als ik rond een uur of drie, als de scholen voor voortgezet onderwijs uitgaan, bij onze buurtsuper ben, zie ik ze komen. De jonge knullen met hun gelkapsels en glimmende jacks. In groepsverband drommen ze de supermarkt in, op zoek naar: energy drinks. Een snelle rondvraag bij de caissières bevestigt mijn vermoeden. Het zijn vooral de jongens die met meerdere blikjes energy drink de supermarkt verlaten. Iedere dag. Meerdere blikjes. Een blikje energiedrank bevat evenveel cafeïne (85 mg) als een kop sterke koffie. Gemiddeld dan, want er zijn ook merken die veel meer cafeïne bevatten (zoals het superstoere merk Monster met 150 mg ). Daarnaast bevatten energiedranken ook nog eens de stof guarana, dat verwant is aan cafeïne. Juist de 12-, 13-, 14-jarige jongens zijn fysiek nog lang niet zo groot en zwaar als volwassenen (en ook kleiner dan de meisjes, hoewel die dus veel minder energiedrank lijken te drinken). Per kilogram lichaamsgewicht komt de cafeïne in deze energiedranken dus extra hard aan (om nog maar te zwijgen van de enorme hoeveelheid suiker in de energiedranken, 100-150 gram per liter, en de gevolgen die dat heeft voor de bloedsuikerspiegel). De nadelen van energiedranken worden wel onderkend, zij het nog matig. Voor kinderen van 10-12 wordt een maximum van 1 blikje energiedrank per dag aanbevolen. Maar de invloed van deze dranken op jongens is bij mijn weten nog niet onderzocht. Toch zou je je moeten afvragen wat al deze cafeïne met de toch al stuiterende jongenslijven en -breinen doet. Bovengenoemde scholengemeenschap heeft in ieder geval de energiedranken op school verboden. Maar wat er na schooltijd gebeurt, daar heeft de school geen invloed op.
Dan de indrukken. Kijk voor de aardigheid eens naar de aankondiging van het jeugdjournaal en probeer de flitsen en beeldwisselingen eens te tellen. Inderdaad, niet te doen. Toch is het speciaal bedoeld voor kinderen. De kinderen en jongeren van nu leven in een wereld waarin zeer veel indrukken op ze afkomen. Tel daarbij op het zogenaamde multitasken en de voortdurende aanwezigheid van allerlei soorten media, en je begrijpt dat ook hier een probleem kan zijn. Het is heel goed mogelijk dat deze veelheid aan indrukken juist moeilijker is voor jongens. Uit, jawel, hersenonderzoek blijkt dat juist jongens kwetsbaarder zijn voor hersenbeschadiging en ontwikkelingsstoornissen.
Ten slotte de jeugdcultuur. Rondvraag onder jongens in mijn omgeving –uiteraard is dit geen voorbeeld van een gedegen opgezet representatief onderzoek!- levert steevast hetzelfde beeld op: voor meisjes is het nog wel oké om goed op te letten in de klas en je huiswerk te maken, maar onder jongens wordt dit niet `cool’ gevonden. Juist in de leeftijd 12-15 jaar is de groepsdruk en de groepsverwachting van grote invloed onder jongeren.
De huidige populariteit van de trend om alle verschillen tussen jongens en meisjes op te hangen aan verschillen in hersenontwikkeling, is wel te begrijpen. Het geeft een mooie verklaring en we hoeven verder niets te doen, het is immers door de natuur bepaald? In mijn bovenstaande betoog heb ik hopelijk laten zien dat er wel meer aan de hand is, dat er zeer waarschijnlijk niet sprake is van één oorzaak en één ontwikkeling. En dat er in de huidige leefwereld van jongens een paar aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek en vooral, grote zorg.
Voor meer informatie:
Asha ten Broeke schreef een geweldig boek over de al dan niet vermeende verschillen tussen mannen en vrouwen: “Het idee M/V”
Een mooi maar dubieus voorbeeld van het taliger worden van het onderwijs, is te vinden in het HAVO examen wiskunde. let wel: wiskunde, van 2011. Vraag 1 gaat over het brandstofverbruik van auto’s, vraag 2 gaat over taartpunten die verdeeld moeten worden. Vraag 3 gaat over het uitsterven van onregelmatige werkwoorden in het Engels en vraag 4 heeft als titel: “zijn meisjes beter in taal?”. (met dank aan Ingrid Glorie, docent)
Voor cijfers over alcoholgebruik zie het Trimbos Instituut: http://www.trimbos.nl/~/media/Themas/7_Feiten_Cijfers_Beleid/NDM%20Jaarbericht%202010.ashx#page=159
Voor informatie over cafeïne in energiedrank, zie: http://gogoguarana.wordpress.com/2010/02/18/onderzoek-gevaren-van-cafeine-in-energiedrankjes/ en wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Energiedrank#cite_note-Oivo-Verbod-0
Verschil in kwetsbaarheid jongens en meisjes: N.J. Nicolai en Th. J. Heeren: Genderspecificiteit in de psychiatrie. http://www.empty-memories.nl/nicolai/genderspecifiteit.pdf
voorbeeld van de grotere kwetsbaarheid van jongens is ook te vinden in de Emancipatiemonitor 2010 van het CBS (pagina 39): “In vergelijking met het gewone basisonderwijs zitten op scholen voor speciaal onderwijs relatief weinig meisjes. In 2009/’10 was een derde van de leerlingen in het speciaal basisonderwijs van het vrouwelijk geslacht, terwijl het basisonderwijs ongeveer evenveel meisjes als jongens telde. Op de speciale scholen was iets minder dan een derde van de leerlingen een meisje.
Onder de zorgleerlingen in het primair onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Ook in het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag (Driessen en Van Langen 2010). Vanaf schooljaar 2003/’04 zijn de speciale scholen op basis van handicaps of stoornissen van de leerlingen onderverdeeld in vier clusters (cbs 2010a). Jongens zijn vooral oververtegenwoordigd in cluster 4: ernstige ontwikkelingsstoornissen. In 2009/’10 was 80% van de leerlingen in dit cluster van het mannelijk geslacht.”
Reacties op dit blog:
Dick van der Wateren, 27 januar 2012:
Goed stuk, dat begin kan zijn van nieuwe aanpak om jongens beter te betrekken bij de lessen. Als je een op een met jongens praat, is mijn ervaring, willen ze heel graag leren en beter presteren. Het gaat o.a. Om het vinden van de juiste toon. Ik denk dat een vrouwelijke docent dat net zo goed kan als een man. Belangrijk is datwe kinderen serieus nemen en naar ze luisteren. Niet meteen met ons oordeel of advies komen. Ook helpt het om een drukke jongen (of meisje) even naar buiten te laten gaan om een rondje te lopen. Geen straf dus, maar even bewegen en een luchtje scheppen. Zolang een schooldag niet begint met een uur sporten voor alle kinderen, kan dat genoeg zijn om er weer even tegen aan te kunnen.
Mieke van Stigt, 28 januari 2012:
Dank je wel voor je mooi reactie! Inderdaad is beweging heel belangrijk, wat dat betreft sluit het huidige onderwijs echt onvoldoende aan bij wat jonge mensen nodig hebben om goed te kunnen leren. Ook is vaak de ventilatie erg beroerd, zodat het scheppen van een luchtje echt heilzaam kan zijn. Daarnaast ben ik het met je eens dat een goed contact, waarin de docent de leerling serieus neemt, essentieel is. De leerling kan meestal heel goed aangeven wat hij of zij nodig heeft!
Inderdaad denk ik dat vrouwelijke docenten net zo goed overweg kunnen met jongens als mannelijke docenten. Enerzijds moeten docenten zich bewust zijn van de verschillen tussen jongens en meisjes, anderzijds moeten ze ook weten dat júist het feit dat de samenleving (en daarmee de docent en de leerlingen zelf ook) zo’n verschil maakt tussen jongens en meisjes, de problemen vergroot!
Jaap Haasnoot:
Ja, dan zijn we toch weer terug bij Rust, Reinheid en Regelmaat ( http://www.optimalegezondheid.com/rust-reinheid-en-regelmaat/ ), en dat is waarschijnlijk terecht. Wat ik interessant vind is wat we met de waarnemingen uit de blog kunnen doen om ons onderwijs waaronder ook de onderwijsomgeving (sociaal, fysiek, mentaal) zo in te richten dat deze optimale voedingsbodem voor leren biedt. Er zijn genoeg aangrijpingspunten lijkt mij zo.
(Dit blog verscheen in november 2011, de reacties heb ik meegenomen)