In zijn artikel “Het zijn net beesten” geeft Maarten Keulemans in De Volkskrant van 16 januari 2016 zijn visie op de vraag waarom groepen mensen de neiging hebben om andere groepen mensen af te schilderen als beesten. Hij noemt dat terecht “dehumaniseren”, ontmenselijken. Als voorbeeld noemde hij de broodje-aapverhalen over vluchtelingen die koikarpers uit een vijver zouden hebben gejat, of dat Vietnamese nieuwkomers de honden zouden opeten. De buitenlander die rare, dierlijke dingen doet. Keulemans ziet dat niet alleen als bevestiging niet alleen dat mensen van nature xenofoob zijn, maar stelt dat het nog erger is: dat ook de neiging om anderen te dehumaniseren, het ontmenselijken van de ander, een “diep menselijke, universele reflex” is. Die ander hoeft niet eens van een ander ras te zijn, zelfs studenten van een andere universiteit worden in een testsituatie al minder snel herkend als menselijk. “Zie daar de aap die alles buiten zijn kringetje veracht.” Waren we daarin maar wat minder dierlijk, verzucht Keulemans.
Uitsluiting is niét dierlijk
Ik heb goed nieuws voor hem: daarin zíjn we ook wat minder dierlijk. Juist het dehumaniseren van de ander, ook al is het een student van een naburige universiteit, is bij uitstek mensengedrag. Of veel liever: menselijk groepsgedrag, sociaal gedrag dus. Want inderdaad hebben we de reflex om anderen snel in te delen in “wij” en “zij”. Alleen: wie die wij en zij zijn, verschilt nogal. We leven allang niet meer in relatief gesloten stamgroepen op de steppe en onze niveaus van identificatie lopen dus enorm uiteen: van ons gezin, onze familie, onze vriendenkring tot de buurt, de school, ons werk, de sportclub, onze stad of ons dorp, mensen van onze huidskleur of ons geloof, mensen die ook in Nederland, Europa, de wereld wonen. Op al deze vlakken vinden processen van identificatie en desidentificatie plaats en géén van die processen verloopt hetzelfde.
Sociale, menselijke processen
Dit zijn bij uitstek sociale processen. De vraag wie bij “ons” hoort wordt niet op individueel, maar op groepsniveau beantwoord en daar zijn, ook zichtbaar op de sociale media, felle debatten over. Ons vermogen tot empathie voor de ander is inderdaad dierlijk en aangeboren: als er een ernstig ongeluk gebeurt voor onze ogen schrikken we daarvan vóórdat we doorhebben van welke kleur, ras, geloof, godsdienst of voetbalclub het slachtoffer is. Het uitschakelen van deze natuurlijke empathie is bij uitstek een sociaal proces, via definities als hierboven beschreven. Die zie je ook in de klas, waarin een willekeurig kind wordt bestempeld als asociaal, heeft luizen, stinkt, is altijd agressief. Die definities dienen ervoor om het pesten, het buitensluiten, zowel onzichtbaar te maken (want de schuld van het slachtoffer zelf) als te rechtvaardigen. En dat kind is willekeurig gekozen, is niet per sé van een andere kleur, ander geloof, andere voetbalclub enzovoorts. Het is er gewoon één van ons. Onze natuurlijke empathie voor de ander wordt uitgeschakeld in een groepsproces. En neemt iemand het voor het slachtoffer op, dan volgen er sancties. Veel anderen pesten mee, uit angst om anders de volgende te zijn. Dat zie je ook in bedrijven, waarin de nieuwkomer wordt gepest of een werknemer door zijn of haar collega’s psychisch wordt mishandeld. Je ziet het in tehuizen waarin sommige bewoners niet aan tafel mogen koffie drinken of nooit mogen bepalen wat er op tv is.
Het misverstand biologie
Juist het bestempelen van deze processen van uitsluiting als “natuurlijk” verdoezelt het feit dat het hier gaat om sociale processen die weliswaar een functie hebben (het geleiden van spanningen in en tussen groepen) maar die geenszins onvermijdelijk, natuurlijk of gezond zijn. Nog belangrijker: in deze vorm komt pesten niet in de dierenwereld voor. Natuurlijk testen kleine aapjes het leiderschapsvermogen van de grote apen, maar als ze het te gek maken, wordt er wel degelijk ingegrepen. Ook in menselijke samenleving is gelijkheid de normaaltoestand, en het zoeken naar hiërarchie juist een reactie op gevaar, dán pas is het nodig om zich te organiseren, achter een leider. Dán pas zie je dat spanningen leiden tot uitsluiting van de “ander”, dat er wordt gedacht in “wij” versus “zij”. Het is een teken van spanning en stress, en de mensen worden er niet gelukkig van. De uitgeslotenen niet, maar ook de uitsluiters voelen zich onveilig: zij kunnen de volgende zijn en moeten zeer op hun tellen passen. Deze processen zie je in het groot, in en tussen samenlevingen, en in het klein in klassen of op het werk.
Als je denkt dat het natuurlijk is, dan hoort pesten nu eenmaal bij kinderen. Dan kijken scholen de andere kant op of verzuchten dat kinderen nu eenmaal wreed zijn. Dan doen werkgevers niets, ook al is de sfeer verziekt en kost het pesten het bedrijfsleven miljarden per jaar. Als je beseft dat pesten een uiting is van sociale spanningen, een symptoom van een verziekt groepsproces, dan weet je dat je aan de bak moet. Dan kun je als leerkracht, schoolleider, bedrijfsleider, burgemeester of als staatshoofd leiderschap laten zien: wat zegt dit gedrag over ons?
Dit blogbericht verscheen in januari 2016 op mijn blogspot.