Fel staan verschillende groepen Nederlanders tegenover elkaar. Socioloog Norbert Elias leert ons dat dit veel te maken heeft met machtsverhoudingen, spanningen en geschiedenis.
Het vluchtelingendebat, de zwartepietdiscussie, de ‘angst voor de Islam’ – het zijn drie heel verschillende onderwerpen met een belangrijke overeenkomst: ze hebben de Nederlandse bevolking flink verdeeld. Waar velen zich bedreigd voelen door een invasie van `goudzoekers’ en `testosteronbommen’, staat een ander aanzienlijk deel van de bevolking eten te koken voor vluchtelingen of kleding in te zamelen.
Wat vooral opmerkelijk is, is dat in deze kwesties de autochtone bevolking tegenover elkaar is komen te staan, of verdeeld is geraakt. Het is steeds minder duidelijk wie “wij” zijn en wie “zij” zijn. Dat leidt tot problemen van identiteit en identificatie. Wie zijn wij als Nederlanders? Wat is onze identiteit? Zijn wij echt tolerant of vinden we dat iedereen die tegen Zwarte Piet is moet oprotten naar zijn eigen nikkerland?
Vragen van identiteit (wie zijn wij?) en identificatie (bij wil hoor ik en wie horen bij ons?) laten zien waar de huidige pijn zit, zowel bij autochtone als bij allochtone Nederlanders. De scheidslijn is tegelijk achterhaald én actueler dan ooit. Om dit te begrijpen, moeten we identiteit en identificatie niet langer als een gegeven zien, maar als een proces.
De gevestigden en de buitenstaanders
In zijn studie De Gevestigden en de Buitenstaanders (1976), beschreef en analyseerde de socioloog Norbert Elias, samen met assistent J.L. Scotson, de spanningen en machtsverhoudingen tussen bewoners van twee arbeiderswijken in een plaatsje in Groot-Brittannië. Belangrijk om te weten is dat de bewoners in sociaal-economisch, religieus én etnisch opzicht volstrekt identiek waren. Toch slaagden de bewoners van de ene wijk erin zichzelf neer te zetten als deugdzaam, superieur, fatsoenlijk en de bewoners van de andere wijk als inferieur, onfatsoenlijk en crimineel. De “buitenstaanders” werden gestigmatiseerd naar hun slechtste voorbeelden, terwijl de “gevestigden”, de groep met de meeste macht, zichzelf identificeerden met de beste voorbeelden uit de eigen groep en dat beeld ook wisten te laten domineren. Hoe deden ze dat? Wat was hun machtsbron, op basis waarvan zij ook de definities over de eigen groep en de andere konden bepalen?
Het bleek dat de bewoners van de “gevestigde” wijk elkaar al generatieslang kenden, terwijl de nieuwkomers geen gemeenschappelijke geschiedenis en geen onderlinge banden hadden. De gevestigden beschikten over een sterk netwerk van onderlinge contacten en ontmoetingsplaatsen. En op al die plekken werd met elkaar over de eigen groep en over de `anderen’ gepraat. Roddelen bleek een sociaal machtsmiddel van jewelste. Daarbij ging het niet alleen over de inhoud van de roddel, maar ook over de vraag wie de roddelmacht had: wie mochten meepraten, wie werden bevestigd, wie werden weggehoond. En juist deze vertrouwdheid en deze roddels zorgden voor saamhorigheid in de ene groep, terwijl de andere juist niet over een dergelijke gemeenschappelijkheid beschikten. Zij stonden individueel tegenover een grote macht aan opvattingen en konden weinig tot niets inbrengen tegen de negatieve beeldvorming. En vaak ging het onderhuids, was de emotionele weerstand wel voelbaar, maar niet eens expliciet.
Pesten in het groot en pesten in het klein
Dit is eigenlijk precies wat er in een pestende klas gebeurt, stelde ik in mijn boek Alles over Pesten. In het proefschrift van antropologe Suzanne Kuik beschrijft zij de processen van volwassenwording in groep 6 en groep 8 van dezelfde klas, over een langere periode dus. Maar in het geval van deze klas ging het om een pestende groep met een zeer negatieve sfeer. Op die manier deed ze onbedoeld, wellicht ongeweten, veldonderzoek naar pesten binnen een groep.
Duidelijk werd hoe het pesten, het sociaal `besmetten’, het buitensluiten, verpakt werd in roddels en de manier waarop gepraat werd over de leiders van de groep en over degenen die eruit lagen. Een belangrijk aspect is dat hierbij steeds gebruik gemaakt werd of verwezen werd naar algemeen aanvaarde maatschappelijke normen. Zo was het populaire, dikke meisje `helemaal zichzelf’ (norm: authentiek zijn), terwijl het andere dikke kind het `helemaal aan zichzelf te danken had’ (norm: slank zijn is je eigen verantwoordelijkheid). Lange tijd is gedacht dat vooral degenen gepest worden die niet voldoen aan de normen van de groep. Hier werd duidelijk dat het buitensluiten voorafging aan het verwijzen naar de norm. Het ging vooral om de vraag: wie hebben de macht om zichzelf positief te labelen, en de ander negatief? En waarom doen ze dat?
Het negatief labelen is niet los te zien van de spanning in de groep en het zoeken naar macht en saamhorigheid. Juist de pestende klas had te maken met een emotioneel, en later ook fysiek, afwezige leerkracht. En met een directie die de klas als onmogelijk bestempelde. Het negatieve gedrag werd niet gecorrigeerd en ook niet in een positieve richting omgebogen. De kinderen waren aan elkaar overgeleverd. De spanningen kanaliseerden zich naar de bliksemafleider, de zondebokken. Zo konden de machthebbers zich `goed’ voelen. Maar ook voor de machtige groep gaf het spanningen: als je niet meedeed werd je gestraft of gecorrigeerd, of liep je het risico zelf buitengesloten te worden. Alle aandacht ging daarom naar het groepsproces, en de klas bleef een onveilige klas, met opmerkelijk weinig echte vriendschappen.
Labelen
Wat heeft pesten in de klas met sociale uitsluiting in de samenleving te maken? Elias en Kuik lieten zien dat het steeds gaat om dezelfde mechanismen: die van macht en labeling. En dat het dus vooral draait om de vraag wie de definitiemacht hebben. De machtigen identificeren zich met de hoogste maatschappelijke normen, en definiëren de ander(en) juist naar de slechtste normen. Hun definitiemacht reikt ver: degenen die het onderwerp zijn van negatieve labeling staan daar tamelijk machteloos tegenover: het ontbreekt hun aan een vergelijkbaar netwerk met positieve labeling en juist omdat ze die algemene normen aanvaarden, hebben ze er weinig tegenin te brengen. Ze gaan er uiteindelijk vaak zelf in geloven.
Elias leert ons bovendien, dat de labeling weinig te maken heeft met de kenmerken van de groepen. Tussen twee volstrekt gelijke groepen ontstond immers een diametrale beeldvorming. Dat is aanleiding om de rechtvaardigingen in de beeldvorming op zijn minst met enige reserve te bekijken. Zoals de verwijzing naar religie (`de Islam’ als verkrachtingscultuur, waarbij het misbruik in de Katholieke Kerk niet eens als relevant wordt gezien), naar ras, sekse of klasse. Het gaat dus om selectieve labeling. De meerderheid kwalificeert zich met de beste voorbeelden terwijl de andere groep daar lijnrecht tegenover wordt geplaatst. In de woorden van Rutte naar aanleiding van de verkrachtingen in Keulen: `De nieuwkomers moet duidelijk worden gemaakt wat onze normen en waarden zijn’ – alsof alle nieuwkomers verkrachters zijn, alsof de westerse cultuur totaal gevrijwaard is van verkrachting. Overigens bleek dat het in Keulen in meerderheid ging om georganiseerde straatroof door groepen uit Marokko en Algerije. Niet om vluchtelingen. De gebeurtenissen werden vooral aangegrepen om spanningen rond de komst van vluchtelingen te kanaliseren. Daarbij buitelen de definities over elkaar: zijn de vluchtelingen `gelukzoekers’, `testosteronbommen’ die `onze dochters’ bedreigen, of gaat het om mensen zoals wij, maar dan met grote pech, in grote nood, op zoek naar veiligheid?
Spanningen zelf spelen een grote rol. In de studie van Elias gaat het om een arbeiderswijk, waarvan de bewoners zelf relatief laag op de sociale ladder staan, met alle spanningen van dien: keihard werken onder een militante baas, of (dreigende) werkloosheid en algemeen een laag inkomen. De negatieve roddels over de buitenstaanders gaf aan de gevestigden een positieve, superieure identiteit. In de klas van Kuik ging het om een pestende klas, waarbij noch de leerkracht, noch de schoolleiding geneigd was in te grijpen. Maar door de leerplicht zijn de kinderen elke dag weer tot elkaar veroordeeld. Spanningen zelf leiden tot het zoeken naar hiërarchie, naar een gemeenschappelijk gevoel van positieve identiteit, desnoods via een zondebok. De processen van in- en uitsluiting zijn niet te begrijpen zonder kennis van de context.
En ten slotte is het belangrijk om te zien dat het gaat om historische processen van machtsvorming, identificaties en identiteit. De geschiedenis doet ertoe: of je al generaties lang deel uitmaakt van een witte `superieure’ cultuur of al generatieslang de pijn voelt van de geschiedenis van slavernij én van de ontkenning of -erger- de rechtvaardiging ervan. Maar ook dat de dynamiek aan het veranderen is. We staan niet meer -voor zover dat ooit zo was- diametraal tegenover elkaar, maar er is sprake van emancipatie van de onderdrukte groepen, toenemende macht, toenemende onderlinge identificaties en polarisering tussen steeds andere groepen. Het wordt bovendien duidelijk dat deze processen zélf óók niet van alle tijden zijn, maar kenmerkend zijn voor een samenleving, of een klas, die onder zware druk staat.
Pestende klas
Geschiedenis, spanningen en een gebrek aan positief leiderschap dus. Het maakt een groot verschil – los van de verdere gecompliceerde gebeurtenissen- of Angela Merkel over de Duitse opvang van vluchtelingen zegt `wir schaffen das’ of dat Rutte zegt dat we de ‘stroom moeten indammen’.
Elias beschrijft de fase die volgt op het treffen van de gevestigden en de buitenstaanders, namelijk het moment dat de buitenstaanders, vaak de tweede generatie, zich gaan organiseren. Er ontstaat ook onder die groep een grotere sociale cohesie, die evenwel nieuwe spanningen met zich meebrengt. Sommigen ontwikkelen een eigen gevoel van superioriteit tegenover de gevestigden en komen in opstand tegen de negatieve stereotypering. Sommigen door te willen bewijzen dat ze in hun groep ‘heus niet allemaal zo zijn’ en daarmee aanspraak te maken op identificatie met de gevestigden, anderen door juist het misdadige gedrag te vertonen waarvan ze beschuldigd worden – hun manier om wraak te nemen.
De gevestigden reageren hierop met intensivering van de roddels, van de negatieve kwalificaties. Aanrandingen door ‘buitenlanders’ krijgen steevast meer aandacht dan die door een eigen machtsinstituut (de kerk). Een gewelddadige aanslag door een witte man wordt psychologisch geduid (Breivik die 69 jongeren op een socialistisch zomerkamp doodschoot, Lubitz die een vliegtuig liet neerstorten) terwijl aanslagen door mannen met een moslimachtergrond automatisch onder het internationaal terrorisme wordt geschaard. Het ‘zie je wel’ klinkt aan alle kanten.
Nieuwe identiteiten
Maar de scheidslijnen vervagen. Ook onder de `gevestigden’ klinken andere geluiden. En de emancipatie van de vaak tweede of derde generatie nieuwkomers betekent dat zij op hogere posities komen, meer te vertellen krijgen en samenwerken met gevestigden. Er komen gemengde huwelijken en gemengde kinderen. Identiteiten zijn veel minder eenduidig, en ook identificaties worden minder vanzelfsprekend. De journaliste Nadia Ezzeroili zet in een column een punt achter haar pogingen om zich Nederlander te vinden. De reacties zijn overweldigend, maar ook gemengd. Naast de voorspelbare `doe niet zielig want het is je eigen keus’ en de verwachte scheldpartijen zijn er ook veel witte Nederlanders die haar beschrijvingen herkennen, en zich schamen. De gekwetste groep is niet altijd blij met de steun van de gevestigden, het -terechte- verwijt is dat er naar de witte man of vrouw eerder wordt geluisterd naar iets wat zij al jaren roepen, of dat de witte mens goede sier maakt met het leed van de ander.
Maar wat we vooral uit het bovenstaande leren is dat we de ontwikkelingen steeds moeten bekijken vanuit de context van machtsverhoudingen en spanningen. Zo zie je dat de groep Nederlanders zich `zorgen’ maakt over vluchtelingen, vaak zelf in de hoek zit waar de economie de zwaarste klappen uitdeelt. Handige politici voorzien deze groep van een superieure identiteit, ten koste van een nog minder machtige groep. Andere lokale machthebbers maken juist gebruik van negatieve labeling van deze `buitenstaanders’ om ze weg te zetten als onredelijk en agressief, terwijl ze weinig oog hebben voor hun noden en hun bezorgdheden. De media op hun beurt haken hier gretig op in door het vuur steeds van nieuwe brandstof te voorzien, want dat is goed voor hun lezersaantallen en omzet. En politici benadrukken dat het door de asielzoekers komt dat er geen huurhuizen zijn en niet door hun eigen beleid. Of dat het de asielzoekers te doen is om gratis borstvergroting in plaats van veiligheid en overleven.
Het is verleidelijk om mee te gaan in de discussie over eigenschappen van groepen. Maar het kijken naar de mechanismen achter de discussies levert meer inzicht op. Wie hebben de definitiemacht? Welke spanningen leiden tot de identiteitsvormingen? Welke vormen van leiderschap zien we? Waarmee we uitkomen op de belangrijkste bron van problemen: het gebrek aan verbindend leiderschap. Dat zien we als bron van pesten in de klas, dat zien we als bron van buitensluiting in de samenleving. Wilders biedt een vertoog van een superieure identiteit, ten koste van een minder machtige groep -waarmee hij handig gebruik maakt van spanningen in de samenleving. Steeds meer politici volgen hem, omdat ze niet beschikken over een alternatief, verbindend verhaal. En bang als ze zijn om hun kiezers te verliezen. De overige politici zijn wegkijkers, geen leiders -Rutte voorop, zoals columnist Bas Heijne terecht zegt. Zodat de kinderen in de klas elkaar de hersens inslaan. Maar dat zit niet in onze cultuur, dat zit in de negatieve groepsdynamiek.
Dit essay verscheen eerder in Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, voorjaar 2016, nummer 1, p.48-51
Bronnen:
Bas Heijne 13 februari 2016: http://m.limburger.nl/cnt/dmf20160213_00009837/in-dit-land-heerst-een-dreigcultuur
Nadia Ezzeroili (2016) http://www.volkskrant.nl/binnenland/ik-ben-geen-nederlander~a4234782/
Mieke van Stigt (2014) Alles over Pesten.
Anil Ramdas (2005) http://vorige.nrc.nl/dossiers/moslimterreur/opinie/article1859930.ece/De_buitenstaander_roert_zich_-_en_hoe
- Elias en J.L Scotson (1976) De Gevestigden en de buitenstaanders. Een studie van de spanningen en machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten.